In Nederland was intussen onrust ontstaan omdat steeds meer mensen in Indie bleken te lijden aan beri-beri. Deze ziekte leidt ertoe dat patiënten steeds minder gevoel krijgen in hun ledematen, culminerend in algehele verlamming en uiteindelijk de dood. Omdat de gevechtskracht van het leger hierdoor onder druk kwam te staan werden de Utrechtse hoogleraar Pekelharing en de lector Winkler uitgezonden om aard en oorzaak van de gevreesde ziekte te onderzoeken. Eijkman ontmoette deze twee mannen in Berlijn en keerde als assistent voor deze missie terug naar Indië.
In de afgelopen decennia was aangetoond dat verschillende ziekten het gevolg waren van bacteriën (o.a. cholera en tuberculose). Met dit feit in het achterhoofd ging ook de beri-beri commissie uit van een bacteriële infectie als oorzaak van de ziekte. Na een jaar onderzoek hadden Pekelharing en Winkler wel een aantal mogelijke ziekteverwekkers gevonden, maar geen definitief antwoord op de onderzoeksopdracht geformuleerd. Op voordracht van de commissie werd het tijdelijke laboratorium in Batavia dan ook permanent gemaakt. Eijkman werd directeur en zou de bevindingen van de commissie verder toetsen.
Elke poging om de ziekte te verklaren door de eerder geïdentificeerde bacteriële oorzaken liep in de jaren daarop stuk. Eijkman deed proeven met kippen, waarbij hij de bacteriën inbracht, maar ze werden niet ziek. Tot het toeval een handje hielp en de complete kippenpopulatie opeens bleek te lijden aan beri-beri, zonder dat dit aantoonbare oorzaken had. Nog verbazender was, dat de populatie zich plotseling leek te herstellen. Eijkman had de ingeving dat wellicht de voeding van de kippen aan deze ontwikkelingen ten grondslag zou kunnen liggen. Hij had namelijk net een nieuwe kok in dienst genomen. Deze vond het onzin dat de ‘gouvernementsrijst’ aan ‘burgerkippen’ werd gevoerd, waarna de kippen met ongekookte inlandse rijst waren gevoerd, in plaats van met gekookte witte rijst. Eijkman voerde daarop verschillende proeven uit; het zilvervliesje dat om de rijstkorrel zit, bleek het cruciale element. Als ze gevoerd werden met rijst met het zilvervliesje werden kippen niet ziek, zonder wel. De inspecteur van de gezondheidsdienst op Java , Vorderman, voerde op basis van deze bevindingen een onderzoek uit onder gevangenen op Java, die Eijkmans conclusies volledig bevestigde.
Ondanks deze overweldigende bewijslast waren de medische autoriteiten niet overtuigd. Er werd weer een commissie ingesteld. Een van de leden van deze commissie was Gerrit Grijns, die eerder een assistent van Eijkman geweest was. Hij kwam met de verklaring dat wellicht niet een bepaald ingrediënt reageerde met het lichaam en tot de ziekte leidde, maar juist het ontbreken daarvan. Hij discussieerde veel over dit idee van ‘partiële honger’ van het lichaam met Eijkman, die eerst moeite had deze nieuwe ideeën toe te laten. Langzamerhand raakte hij echter overtuigd van de juistheid van Grijns conclusies. Het idee van bepaalde essentiële voedingsstoffen, die bij onthouding tot ernstige ziektes leiden, zijn later onder de naam 'vitamine' tot het vocabulaire van bijna ieder mens gaan behoren.
In zijn jaren als directeur van het Geneeskundig Laboratorium in Batavia deed Eijkman ook ander onderzoek. Zo toonde hij aan dat alle activiteiten die waren gericht op de acclimatisering van Europeanen in de tropen onnodig waren, omdat er geen fysieke verschillen waren tussen Europeanen en autochtone Indiërs.
In 1898 keerde hij terug naar Nederland, als hoogleraar in de hygiëne en forensische geneeskunde aan de Universiteit van Utrecht. Hier concentreerde hij zich op de bacteriologie. Hij ontwikkelde onder meer een test waarmee de aanwezigheid van coli-bacteriën in water kon worden aangetoond. Naast zijn wetenschappelijke werk, hield hij zich ook in maatschappelijke organisatie bezig met gezondheidszorg en hygiëne. Eijkman kreeg in 1929 de Nobelprijs voor de geneeskunde voor de ontdekking van vitamine B1. Hij overleed een jaar later.
Literatuur: Het levenswerk van Christiaan Eijkman / B.C.P. Jansen. - Haarlem: Erven Bohn, 1959, 203 p., ill.